De kerkuil (Tyto alba) is ongeveer 34 cm groot en heeft een vleugelspanwijdte van 95 (90-98) cm. De bovenzijde heeft een goudbruine tot leigrijze grondkleur en is gespikkeld. De onderzijde varieert van roestbruin, oker tot wit. Hij is zeer goed herkenbaar aan zijn hartvormig wit gezicht (de sluier), met de donkere ogen pal naar voor gericht. Tijdens de nachtelijke vluchten is de kerkuil over het algemeen zwijgzaam, soms laat hij een rauwe kreet horen. Rond de broedplaats maakt hij blazende en sissende geluiden. De kerkuil voedt zich voornamelijk met kleine prooien : spitsmuizen, bosmuizen en woelmuizen, maar soms kan men ook vogels op het menu terugvinden. Meestal gaat het dan wel om huismussen en spreeuwen.
Broedbiologie
De baltsperiode valt al vroeg in het jaar, februari-maart. Eileg volgt in april. Hoewel de kerkuil perfect in staat is zijn broedperiode op te schuiven omwille van externe weersomstandigheden en voedselaanbod. Niet uitzonderlijk zijn er nog broedsels in september-oktober-november. De kerkuil legt 4 tot 9 eieren, volledig wit en licht ovaal. Tussen elk ei verlopen 2 tot 3 dagen, bij uitzondering 4 tot 7 dagen. In dit laatste geval spreekt men van onderbroken eileg meestal als gevolg van externe omstandigheden. Het vrouwtje broedt vanaf het 1ste ei en verlaat de nestkast nog enkel om haar ontlasting te doen. Het uitkomen van de eieren - na 30 tot 33 dagen - verloopt dus ook gefragmenteerd waardoor 2 tot 4 weken verschil kan bestaan tussen het oudste en jongste kuiken. Het mannetje brengt ondertussen voedsel aan voor het vrouwtje en na uitkomen van de eieren voor de pas geboren jongen. Pas wanneer de oudste jongen de leeftijd van drie weken bereiken gaat het vrouwtje terug mee jagen! Deze vorm van broedbiologie laat kaïnisme toe, het is geen uitzondering dat in perioden met onvoldoende voedselaanbod de kleinste jongen worden opgegeten door hun eigen grotere broers en zussen. Twee tot drie nachten met zware regenval - waardoor de vogels moeilijk kunnen jagen - kan al een voldoende trigger zijn om op het 'reservevoedsel' (de kleinste jongen) terug te vallen. Gemiddeld vliegen 3 jongen per nest uit. Bij gunstige omstandigheden (na zachte winters, droog voorjaar, hoog voedselaanbod...) komen uitzonderlijk 2de broedsels en bij hoge uitzondering zelfs 3de broedsels voor.
Van oorsprong een rotsbewoner, heeft de kerkuil zich wonderwel aangepast aan de menselijke omgeving. Door het feit dat de mens gebouwen ging optrekken vonden Kerkuilen een onderdak in kerken, kastelen, schuren,... In de onmiddellijke omgeving van zijn nestplaats vond hij voldoende prooien in het gevarieerde kleinschalige boerenlandschap met knotwilgenrijen, houtwallen, ruige graslanden en akkerranden. Tegenwoordig gaat het niet zo goed meer met de kerkuil. Hij staat momenteel in verschillende landen op de "Rode lijst" van bedreigde diersoorten. Als algemene oorzaken van achteruitgang kunnen we vermelden: verlies en waardevermindering van de biotopen, verlies aan geschikte rustige broedplaatsen, hogere onnatuurlijke sterfte door menselijke invloeden.
Biotoopbeheer-voedselaanbod
De intensieve landbouw, de nieuwe landbouwmethodes, de grootschalige ruilverkavelingen en vooral het verdwijnen van de typische kleinschalige landschapselementen liggen aan de basis van een gewijzigd voedselgebied. Holle wegen en hagen verdwijnen aan een verontrustend tempo. Waar vinden we nog hooi- en houtmijten? Het graan ligt al lang niet meer in de schuur opgeslagen, maar in muizenvrije silo's. De Kerkuilwerkgroep pleit voor een globale aanpak op lange termijn, willen we de kerkuil als broedvogel behouden. Samenwerking met de gemeentelijke en provinciale overheden bij het uitvoeren van de GNOP's kan een stevige steun bieden aan de kerkuil. Concreet betekent dit het onderhouden en heraanleggen van haagkanten, knotwilgenrijen, ruige graslanden en natuurlijke bermen. Tevens kunnen hooi- en houtmijten aangelegd worden in de onmiddellijke omgeving van de broedplaatsen om de voedselsituatie te verbeteren.
Broedgelegenheid
Als holenbroeder houdt de kerkuil van rustige, donkere nestplaatsen. Tegenwoordig worden steeds meer kerktorens en andere gebouwen afgesloten met gaas om verwilderde duiven te weren, jammer genoeg verdwijnen op die manier ook uitstekende broedplaatsen voor de kerkuil. Ook de klassieke oude boerenschuren worden meer en meer vervangen door geheel gesloten loodsen. Het beschermen van de resterende broedplaatsen en het creëren van nieuwe broedgelegenheid door het plaatsen van nestkasten in gebouwen is een van de hoofddoelstellingen van de werkgroep. Door de jaarlijkse controle van de nestgelegenheden en het ringen van onze vogels leren wij hoe de kerkuilenpopulatie evolueert.
Moordend verkeer
Door de constante uitbreiding van het wegennet en het wagenpark in gans Europa neemt het aantal verkeersslachtoffers onder de kerkuilen elk jaar zo sterk toe dat hierin de voornaamste doodsoorzaak kan worden gevonden. Kerkuilen jagen vooral langs de muizenrijke wegbermen en worden heel vaak tijdens het overvliegen van de rijweg op lage hoogte door het voorbijrijdende verkeer gegrepen. Op jaarbasis vallen vooral twee periodes op in de cijfers. Een eerste piek vinden we in maart. Dat is de periode waarin vooral de volwassen mannetjes actief worden bij de aanvang van het broedseizoen. Een tweede piek bemerken we in de maanden september-november, wanneer de jonge vogels uitzwermen. De Kerkuilwerkgroep tracht aan de hand van eigen onderzoeksresultaten de verschillende overheden te overtuigen van de beschermingsmaatregelen die nodig zijn. Help ons de knelpunten in kaart te brengen door gevonden verkeersslachtoffers te registreren via het automatisch meldpunt op onze website.